op Gepost in de categorie ColumnTagged ,

Het is een rommeltje rond de term burn-out. Eerder deze maand noemde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het een beroepsziekte, “een syndroom, veroorzaakt door chronische stress op de werkvloer”. Maar dat lijkt toch een foutje, deze week kwam de organisatie ervan terug en beschreef burn-out nu als een ‘werkfenomeen’.

Daarmee is de term weer wat vager geworden, en niet gelieerd aan bijvoorbeeld zware beroepen, stressvolle of zorgende beroepen. Bij iedereen die werkt kan zich het fenomeen – buitengewoon verschijnsel – van de burn-out voordoen. En wat werk is, definiëren we bij voorkeur dan ook maar niet. Dat geeft ons ten minste de mogelijkheid om een snel groeiende groep patiënten met burn-out er toch bij te voegen: de student. Want studeren is misschien wel heel hard werken, maar het is toch geen beroep, en van een werkvloer is nog geen sprake.

De term ‘burn-out’ bestaat al bijna een halve eeuw. Volgens de etymologiebank gebruikte de Amerikaanse psychoanalyticus Herbert J. Freudenberger burn-out voor het eerst in 1992. Hij omschreef daarmee een proces “waarbij iemand steeds minder gaat functioneren”. Naar zijn idee was het een “subtiel proces waarbij iemand geleidelijk in een toestand van geestelijke uitputting verzeild raakt, volkomen leeg en zonder energie.”

Onlangs las ik een verhaal van filosoof en dichter Florian Jacobs over poëzie. In een fragment over de dichter Rilke zegt Jacobs: “De concrete ruimtelijke metafoor beschrijft de wereld ten volle.” Woorden kunnen ook metaforen zijn. ‘Burn-out’ is er zeker een, en eentje die verontrustender is dan bijvoorbeeld ‘de batterij’ in de zin: ‘Nou, ik ben moe, de batterij is echt leeg.’ Batterij is een prachtige, concrete ruimtelijke metafoor die onze maakbare, materialistische, zelfs al wat duurzame wereld ten volle weergeeft: wij zijn een batterij, krachtig, energiek, en oplaadbaar tijdens een vakantie aan zee. De burn-out is niet maakbaar, dat is er juist zo verontrustend aan.

Triest zwart hoofd

Wat zegt burn-out? Het mooiste en meest gebruikte beeld dat bij verhalen over burn-out geplaatst wordt, is de opgebrande lucifer. Meestal is alleen de kop opgebrand, waardoor het stukje hout ook nog gaat lijken op een mens: heel dun met een triest zwart hoofd. Deze metafoor staat diametraal tegenover de batterij. Hier is geen redden meer aan; als iets niet herbruikbaar is, is het wel een opgebrande lucifer.

Hoe raakt iemand in deze toestand verzeild?

Bijna zes jaar geleden woonde ik een gesprek bij tussen de Belgische psychoanalyticus Paul Verhaeghe en toenmalig Denker des Vaderlands, René Gude. Uitgangspunt was dat depressie en burn-out binnen tien jaar volksziekte nummer één zouden zijn. Verhaeghe stelde die avond dat stress de voornaamste veroorzaker is van psychische problemen. En werk, zo voegde hij eraan toe, is bij ons de grootste veroorzaker van stress.

Interessant was dat Verhaeghe – bekend van zijn bestseller ‘Identiteit’ – zei dat deze stress geen psychologisch probleem is waar je individuen vanaf kunt helpen, maar een maatschappelijk probleem. “Het gaat hierbij om de vraag hoe wij, collectief, onze werkomgeving, met alles erop en eraan, hebben ingericht.” Gude stelde die avond dat het probleem waar Verhaeghe over praatte een zingevingsprobleem is. Gude: “Als een samenleving, zelfs van mensen die het goed met elkaar voor hebben, niet als vanzelf een bestemming vindt, dan dienen zin, betekenis en doel collectief ter hand genomen te worden.”

Dat gebeurt nog steeds spaarzaam. Burn-out wordt toch nog vaak gezien als individueel probleem. Soms hebben we de neiging om mensen met een burn-out aanstellers te vinden; bij mijzelf bespeur ik helaas dat gevoel bij studenten met een burn-out. Opgebrand raken tijdens het speelkwartier van het leven, hoe moet het dan verder? Daar hadden wij toch geen last van – of dat soort stoere taal. Of we beschouwen mensen met een burn-out als héél ernstig ziek: komt nooit meer goed. In beide gevallen bestempelen we burn-out als een individueel probleem. Zo zijn wij ervan af. Zou het niet zinniger zijn de vraag te stellen: hoe kan het dat wij een samenleving zijn geworden waarin zoveel mensen opgebrand raken? Hoe kunnen we dit veranderen?

Misschien is het woord ‘burn-out’ wel een perfecte metafoor, maar deugt het beeld dat we erbij hebben verzonnen niet. De opgebrande lucifer is weliswaar opgebrand, maar die hóórt ook opgebrand te zijn. Daarvoor is hij gemaakt. Wij zijn er niet voor gemaakt met een zwarte kop door het leven te gaan. Het beeld dat bij ‘burn-out’ past, is dat van een uitgebrand luciferdoosje. Van vroeger herinner ik me nog dat we af en toe zo’n doosje in de hens staken, omdat het zo’n mooie steekvlam gaf. Maar daarvoor is zo’n doosje niet bedoeld, net zomin als een samenleving bedoeld is om collectief af te branden. Want dan sta je na afloop met lege handen.

Onder de titel ‘Welkom in Bubbelonië’ neemt Peter Henk Steenhuis wekelijks woorden onder de loep. Lees hier eerdere columns terug en volg @bubbelonie op Twitter.